Het gekanker op babyboomers door millenials e.d. krijgt een frisse impuls in het corona tijdperk. Nu de kruitdampen van deze crisis enigszins opgetrokken zijn, kunnen we het slagveld van wat het teweeg heeft gebracht tussen de generaties scherper overzien. Het lijkt er niet vriendelijker op geworden.
Toen de jeugdcultuur vooral in de jaren ’50 (beatniks, nozems) en ’60 (beatjeugd, hippies) van de vorige eeuw opkwam, zette de jeugd zich stevig af tegen oudere generaties. Met opmerkelijk veel success. Na enige tijd leek het warempel wel of de ‘ouwe lullen’ bekeerd werden tot de jeugdcultuur, lang haar alom, zelfs bij corpsballen en in het parlement, en de cultuurhelden leken niet langer de ‘captains of industry’ en regeringsleiders.
Nadat de generaties het daarna een tijdje vooral op een akkoordje wilden gooien door te ‘onderhandelen’, is nu weer sprake van polarisatie. De grens tussen jongeren en ouderen is weer scherper, onder invloed van corona, maar ook daarvoor al.
Babyboomers krijgen al een tijdlang te horen dat ze egoïsten zijn, die de na hen komende generaties uitgezogen en afgedankt hebben. Boomers zijn allemaal steenrijk en hebben allemaal een eigen huis. In één moeite door worden ze ook nog eens verantwoordelijk gehouden voor het vrijemarktdenken en de teloorgang van de publieke sector.
Het zou komisch zijn als het niet zo’n treurigmakende generalisatie was. Veel boomers moeten het doen met een al jaren niet meer geïndexeerd klein pensioentje (of zelfs dat niet) en wonen in een huurhuis. Bovendien houden ze zich ook nog eens onevenredig vaak bezig met onbezoldigd vrijwilligerswerk. Trouwens, de aanhangers van privatisering en deregulering (de ‘wolven van Wall Street’) zijn minstens zo vaak te vinden in latere generaties.