Mijn eerste buitenlandse reis. Het was 1962 en ik was zestien. We gingen naar Barcelona, liftend. De vriend waarmee ik ging was één jaar ouder. Ik had honderdtwintig gulden op zak, een gehuurde tent mee en een tas met wat kleren en een slaapzak. Wat kan ons gebeuren. Ik vond het niet eens nodig een jas mee te nemen, het was mooi weer en het colbert dat ik aanhad moest voldoende zijn.
Mijn ouders waren geen van beiden ooit in het buitenland geweest en kenden geen vreemde talen. Ík zat in de vierde klas middelbare school, kende drie vreemde talen min of meer en wist hoe de wereld in elkaar stak. Mij hielden ze niet tegen.
We woonden in Zutphen, langs de weg naar Arnhem en de reis begon praktisch voor de deur. Om negen uur gingen we langs de weg staan, om tien uur stonden we er nog. Maar een kwartier later kregen we onze eerste lift, richting Barcelona. We kwamen niet ver, die eerste dag. Na drie uur in Nijmegen te hebben gestaan besloten we dat dat geen goede plek was en we namen een bus om een kilometer of tien verder te komen. Pas in het begin van de avond kregen we een lift van een jonge vrouw, die, na ons te hebben uitgehoord, voorstelde mee te gaan naar het appartement in Tilburg dat zij samen met haar moeder bewoonde, om daar de nacht door te brengen. We aten daar wat, hoorden verhalen over Barcelona aan, dat ze beiden onlangs hadden bezocht, en kregen de huissleutels mee om de Tilburgse kermis te kunnen bezoeken.
De volgende dag bracht zij ons naar Breda, naar een goede liftplek richting Parijs. Daar kwamen we diezelfde nacht aan, zochten een goedkoop hotelletje en ik sliep voor het eerst en vooralsnog laatst met een jongen in één bed.
De volgende ochtend namen we de metro naar de zuidkant van Parijs, naar de ‘autoroute du sud’, richting Orléans. Het probleem was dat die op een gegeven moment onder de grond dook en wij geen idee hadden waar ie weer bovengronds kwam. Wel stuitten we op een weg met veel autoverkeer richting Fontainebleau, volgens ons kaartje in mijn zakagenda wat meer in oostelijke richting. Dát kon natuurlijk ook, even een stukje naar het oosten en dan, verderop, alsnog naar het zuiden.
De dagen daarna liftten we kriskras door het gedeelte van Frankrijk ten zuidoosten van Parijs, op de wegen naar het zuiden voortdurend strandend, om dan maar een zijweg in oostelijke of westelijke richting in te slaan, want dat liftte zo lekker. Bovendien, je kruiste toch altijd weer een weg naar het zuiden, en als je die nam kwam je er ook wel. We zetten onze tent iedere nacht ergens langs de weg op, in Frankrijk mocht je ‘vrij kamperen’. Uiteindelijk kwamen we in Limoges toch uit bij de ‘autoroute du sud’, die een gewone tweebaansweg bleek, afgeladen met volgestouwde auto’s en caravans op weg naar het zuiden. Na een dag of twee was het duidelijk, Barcelona haalden we niet.
Als we nu gewoon weer in óóstelijke richting gingen. Dan kwamen we, via Lyon, in Zwitserland en konden we, zagen we op het kaartje in mijn agenda, via Duitsland terug naar Nederland. Na enkele dagen kwamen we ’s ochtends om elf uur aan in een dorpje vijftien kilometer vóór Lyon. Toen het donker werd stonden we er nog. In het dorpje bleken echter allerlei festiviteiten aan de gang, we hadden nog voldoende Frans geld voor enkele glazen wijn, dus het kwam eigenlijk best goed uit om hier de tent op te zetten.
De volgende middag om twee uur waren we nog niet weg uit het dorp en we besloten die vijftien kilometer naar Lyon dan maar te lopen. Ook al omdat we in het dorp geen Nederlands geld konden wisselen en al meer dan een dag niet hadden gegeten. Toen we zo’n anderhalf uur onderweg waren, werden we opgepikt door een dorpsbewoner, die ons al een keer of zes was gepasseerd en zijn principe om geen lifters mee te nemen voor deze ene keer opzij zette.
Op het Centraal Station in Lyon geld gewisseld en, nog voor iets te eten een pakje Gauloises gekocht en er één opgestoken, waarna ik onmiddellijk van mijn stokje ging. De volgende dag dronk ik op een terras in Lyon voor het eerst van mijn leven champagne.
De langste tijd die we die vakantie op één plek doorbrachten was in Zwitserland, op de camping van Lausanne, aan het meer van Genève, een van de duurste vakantieoorden van Europa. We bleven daar tot ons geld bijna op was. Toen liftten we terug naar Nederland, wat tamelijk voorspoedig verliep. We kregen alleen in Zuidduitsland bijna een bekeuring, toen het veldje waarop we de vorige nacht in het pikkedonker onze tent hadden opgezet, het centrum van een drukke verkeersrotonde bleek. En de hele tocht over de Duitse autobahn regende het pijpestelen.
Via Luxemburg, waar we met Belgisch kleingeld, overgehouden van de heenreis, na dagen hongerlijden een zak patat met mayonaise kochten, kwamen we in Nederland terug.
Met terugwerkende kracht verbaas ik me over mezelf en díe wereld: zonder jas of kaart op reis, ver van huis al je geld opmaken, nette vrouwen die wildvreemde jongens mee naar huis nemen en ze de huissleutels meegeven, kamperen langs de openbare weg waar je je spulletjes ’s avonds gewoon achterlaat als je het dorp ingaat.
Ik doe het nu anders en vraag me af wat meer is veranderd, de wereld of ikzelf.